Een bijzondere trekker
Field Marshall serie 3
Een wapenvergunning voor een trekker
Met bovenstaande titel zou je kunnen denken dat een trekker als wapen gebruikt kan worden, maar het gaat hier over de startprocedure van een Field Marshall trekker.
Vanwege deze aparte manier van starten en zijn bijzondere verschijning is deze trekker gekozen tot "Bijzondere trekker van 2008".

Mensen die met deze trekker hebben gewerkt of hem kennen vanuit hun jeugd, zijn nog steeds onder de indruk van zijn prestaties en het geluid.
Iemand uit Australië schreef, dat deze trekker ieder jaar de hele zomer lang een irrigatie pomp aandreef die kilometers verder op de vlakte stond opgesteld. Het geluid was altijd te horen en zo gewoon als het geloei van de koeien rondom de boerderij. Jaren later was dit geluid direct herkenbaar voor hem.

De geschiedenis van Marshall.
In 1848 werd de Britannia Works of Marshall door William Marshall gevestigd in Gainsborough, Lincolnshire. Tot 1930 waren stoommachines het voornaamste product. Toen in 1927 de eerste Lanz in Engeland verscheen, zag de maatschappij hier een goede partij in om met de productie van tractoren te starten. Omdat Lanz geen licentie overeenkomst wilde sluiten, werd een Lanz trekker gestript en gebruikt om een eigen model te ontwikkelen. In 1930 verscheen de 15/30 model E. Een één cilinder tweetakt diesel met 8650 cc en 30 Pk. In 1932 werd deze opgevolgd door de 18/30. Via de 12/20, T20 en de M die 20 Pk leverden met een cilinderinhoud van 4890 cc, verscheen in 1945 de Serie1. Deze verschilde technisch uiteindelijk niet veel van het eerste ontwerp. Het toerental werd van 700 naar 750 omw./min. verhoogd en het vermogen steeg van 20 Pk naar 40 Pk. Er waren drie versnellingen vooruit en één achteruit. De snelheid was 6 m.p.h of 9 m.p.h. Ook was de serie 1 het eerste model waarvan de motor werd bekleed met plaatwerk en een startinrichting werd geïnstalleerd. Het Mark II model was voor loonwerkbedrijven. De kleur was groen. Binnen het bedrijf werden in dat jaar meerdere afdelingen gemaakt, waarvan een Road en een Field. Vandaar dat de naam Field Marshall vanaf 1945 werd gebruikt. Na de overname van Fowler in 1946, werden de rupstractoren als Track Marshall verkocht. In 1947 werd de serie 1 opgevolgd door de serie 2. Ook in deze serie was er weer een Mark II model. Hierop waren een aantal voorzieningen aan gebracht zoals verlichting, extra remmen en een winch. In deze periode werd Nuffield overgenomen. In 1949 kwam de serie 3 uit. In 1952 volgde tot 1957 de serie 3a. Deze trekker werd in de oranje Fowler kleur uitgevoerd en had als optie een elektrische startinrichting en een hefinrichting. Vanaf 1955 bouwde men ook een zware wieltrekker, uitgerust met een zes cilinder dieselmotor met een vermogen van ± 70 pk. Van deze MP 6 zijn er in totaal 197 gemaakt. Merendeel voor de buitenlandse markt (Nieuw-Zeeland en Australië). Later heeft C.T.F. uit Frankrijk 197 miniaturen gemaakt met elk een serienummer overeenkomend met de echte trekkers.
Er is nog begonnen met de ontwikkeling van een serie 4 maar deze is nooit tot productie gekomen. Na de overname van Leyland in 1982 werden de trekkers geel van kleur en werd de naam weer Marshall. In 1995 verkocht Marshall de trekkerdivisie en kwam een eind aan een roemruchtig merk.
De uiterlijke verschillen.

Uiterlijk zijn er weinig verschillen tussen de types en het is dan ook moeilijk om het juiste type te bepalen.

Serie 1: Is te herkennen aan de naar boven toe smaller wordende uitlaat. De spatborden komen vrij breed over de achterbanden. De voorwielen zijn gegoten en hebben 5 gaten. Er is geen cirkel rond de naam Field Marshall. Er zitten vlakke knoppen op de handels. De stuurstang tussen de beide voorwielen zit achter de vooras
Serie 2: De achterassen steken niet meer uit de velgen. De voorwielen hebben plaatvelgen. De uitlaat krijgt zijn definitieve vorm: vanaf onder tot boven eerst dikker, dan weer dunner en tenslotte weer dikker. Het model heeft smallere spatborden en bolletjes op de handels.
Serie 3: De draai richting van de motor is omgedraaid en het luchtfilter is bol van vorm geworden. De vooras is in een H profiel gegoten en de fusee assen zijn veel groter en de stuurstang tussen de beide voorwielen zit nu vóór de vooras. De aftakas zit in het midden. Er zijn zes in plaats van drie versnellingen vooruit en twee achteruit. Een kleine gashandel is nu rechts geplaatst
Serie 3a: Als uiterlijk verschil is alleen de oranje kleur.

De start procedure.

Het starten van deze trekkers is een verhaal apart. Er zijn twee manieren. Bij de eerste wordt een slinger gebruikt. Nadat de decompressie klep is gelicht en een lont in de houder op de neus is geplaatst (op de foto linksonder, onder de nummerplaat), kan door draaien aan de slinger de motor worden gestart. Dat dit de nodige kracht kost is te zien op de foto hiernaast. Na een viertal omwentelingen sluit de kleplichter de klep en zal de motor aanslaan. Wanneer dit niet gebeurt moet eerst de lonthouder er uit en de gassen uit de cilinder gedraaid worden. Hierna kan weer een poging worden ondernomen.
Bij koud weer is het bijna niet te doen om de motor op die manier te starten. Hiervoor is een startinrichting bedacht die met een kruitpatroon werkt. In plaats van draaien aan de slinger zorgt de ontsteking van de kaliber twaalf patroon met traag kruit voor de nodige kracht om de motor in één omwenteling te starten. De zuiger moet dan precies in de goede positie worden gezet door een merk op het vliegwiel tegenover een pijl te plaatsen. Het ontsteken gebeurt met een klap op de pin in de houder. Op de foto heeft deze houder een rode handel.

Om deze patronen te mogen gebruiken is een wapenvergunning nodig.

Nog enkele bijzonderheden over het onderhoud en gebruik van de trekker.
In de brandstoffilters wordt gebruik gemaakt van kaasdoek. Deze filters moeten bij normaal gebruik om de vijf weken worden vernieuwd. Hanteren we hetzelfde schema dan moet om de tien weken de zuiger worden gedemonteerd en schoon worden gemaakt. Ook de poorten en de cilinderkop worden dan nagekeken. Het luchtfilter bestaat onder andere uit cocoshaar dat in verwarmde motorolie is gedrenkt. Het verbruik van motorolie is ongeveer vier tot zes liter per acht uur. Deze olie loopt via een kanaal in de uitlaatbocht en lekt naar buiten op het land.
In deze tijd met Tier III motoren is dat ondenkbaar.

Het exemplaar dat in 2008 in het museum staat, is via de Marshall hulp (what's in a name) in de Groningse provincie zijn werkzame leven begonnen. Toen familie van de huidige eigenaar naar Groningen verhuisden en de boerderij van de buurman in 1981 als uitbreiding kocht, stond de Marshall nog steeds in de schuur. De koop was snel gesloten. Na een grondige restauratie is het een mooi exemplaar dat voor de toekomst is behouden. De eigenaar ziet nog regelmatig de toenmalige trekker chauffeur. Deze is na de vele uren op de trekker inmiddels doof.

Documentatie overzicht Field Marshall.

In de vitrine van het trekkermuseum is ook een miniatuur versie te zien.

Bronnen:
Vintage Tractor Special. Allan T Condie Publications. ISBN 0 907742 38 6
www.tractordata.co.uk/field_marshall

Met dank aan D. de Jonge, A. Mol en K. Rijzebol
Terug naar museum pagina.